Mechelen

Mechelen wordt voor het eerst genoemd in 1133 als hof van Hertog Walram II van Limburg. De naam wordt geschreven als Mechluns en stamt, naar sommigen vermoeden, mogelijk af van het Germaanse magalunas, verwijzend naar het aangrenzende Malensbos, dat in 1208 Malone genoemd werd. Malone betekent: ‘de grote, machtige plaats’.

Mechelen is ontstaan als nederzetting op de plaats waar de Mechelbeek in de Geul vloeit.

Geologen vonden in de tweede helft van de vorige eeuw in buurtschap Overgeul te Mechelen een zogenaamde slijpsteen en men heeft met zekerheid kunnen vaststellen, dat deze bewerkte vuursteen dateert uit de tijd van 4000 vóór Christus. Dit betekent dat er toen al mensen leefden in het land van Mechelen. De nodige opgravingen en benamingen maakten duidelijk dat ook de Romeinen in deze streek hebben geleefd en wel in de periode vijftig voor Christus tot 350 jaar na Christus.

De Heerenhof

In 1215 schonk Hertog Hendrik III van Limburg zijn hof te Mechelen inclusief kerk, klooster, het Commandeurshuis, akkervelden, weilanden en molens aan de Johannieter Orde, een geestelijke ridderorde die onder leiding stond van een Commandeur. Deze ‘opperbevelhebber’ benoemde daarna de pastoors te Mechelen en Wahlwiller. Mechelen was vanaf die periode enkele eeuwen lang een eigen staatje en werd genoemd: ’s Heeren Mechelen of Dominorum Machelina. De hoeve kreeg de naam Herrenhof, naar de Heren Ridders.

In 1588 verlieten de Johannieters Mechelen, zij verpachtten sinds die tijd hun bezittingen in dit dorp.

Tijdens de Franse revolutie werd in 1797 de Herrenhof (het kasteeltje en de hoeve) onteigend en verkocht.

De laatste eigenaar/bewoonster was Jonkvrouwe Rosa Alberta von Görschen. Bij haar sterven in 1967 werd de Heerenhof vermaakt aan de Johannieter Orde. Deze orde heeft als doel een centrum te zijn voor activiteiten die het welzijn van de gehele mens betreffen. Er is tegenwoordig een zorghotel en een hospice in gevestigd.

Het Panhuis (1655)

Het Panhuis, of Banhuis, is een markant gebouw gelegen pal tegenover de kerk.

De Heren van Wittem, die vanuit Wittem o.a. Mechelen regeerden, bezaten de “banaliteit” van het bier in hun rechtsgebied. Dit Banpanhuisrecht hield in dat er in de Heerlijkheid Wittem slechts één brouwerij, panhuis, kon zijn waarvan de brouwer aangesteld werd door de schepenen. Alleen hij mocht bier verkopen aan de inwoners en niemand anders. Deze rechten werden streng bewaakt om de import van bier uit nabijgelegen dorpen, maar vooral uit de talrijke brouwerijen van Maastricht te weren. In het Panhuis, van waaruit herbergen van Wittem, Mechelen en Epen bevoorraad werden, is eeuwenlang de officiële bierpan of brouwketel gevestigd geweest. In de middengevel is het wapen van Graaf Von Plettenberg geplaatst.

 

Onderste Molen of Commandeursmolen

De Commandeursmolen, (ook wel Onderste Molen genoemd, in tegenstelling tot de Bovenste Molens op de Eperweg,) behoorde mogelijk bij de schenking in 1215 van de hof Mechelen door hertog Hendrik III van Limburg aan de Johannieter Orde. In 1816 werd aan de rechterkant van de molentak uit baksteen een papiermolen gebouwd tegenover de oude graanmolen die toen nog van vakwerk was.

Na diverse branden is de papiermolen in 1838 ingrijpend verbouwd en in 1866 werd de molen voorzien van een stoommachine. In 1882 werd het gehele complex openbaar verkocht en kwam in handen van Joseph Schyns, graanhandelaar te Wijlre. Hij liet de papiermolen tot graanmolen verbouwen ter vervanging van de oude graanmolen aan de andere kant van de molentak.

Een latere grote moderniseringsslag werd vanaf 1994 gerealiseerd onder leiding van de huidige eigenaar Raoul Schyns. Met respect voor de eeuwenoude historie en traditie zette hij een groot aantal aanpassingen en vernieuwingen aan om de molen toe te rusten voor de toekomst.

Dal-Bissen

Hier ontspringt de bron genaamd: “de Landeus” van waaruit een groot gedeelte van Zuid-Limburg van heerlijk drinkwater werd voorzien. Het gebied is aangeduid als Waterwingebied. Het waterpompstation de “Landeus” werd in 1985 weer buiten werking gesteld.

De Geul

Circa twintig kilometer voor de grens met Zuid-Limburg ontspringen in de omgeving van het Belgische dorpje Eijnatten op een paar plaatsen onaanzienlijke stroompjes, die zich na enige honderden meters samenvoegen tot een klein beekje. Ter plaatse – we bevinden ons hier zo’n acht kilometer ten zuiden van Aken- spreekt men van “die Göhl”. Verderop krijgt het stroompje een andere naam: “La Guelle”. Het is dan al een forse beek geworden door het opnemen van steeds meer zijbeken. In haar loop stroomt de beek door gebieden rijk aan zink- en loodertsen. Dat is het geval bij Kelmis (La Calamine) en in het gebied van Bleiberg (Plombière). In het Geuldal vindt men dan ook een rijke kalk- en zinkflora (o.a. het zinkviooltje).

Als de Geul in de nabijheid komt van de Nederlandse grens bij Epen, is het een ongeveer 7 meter brede snel stromende rivier geworden. Geen wonder, want het water moet over een betrekkelijk kleine afstand een hoogteverschil van 225 meter overbruggen. In het Mechels dialect noemen we deze rivier “de Gäol”.

Bovenste molens

Gerestaureerde monumentale Bovenste Molen. Watermolen op de Geul, voor het eerst vermeld in 1350, was tot het eind van de 18e eeuw banmolen van de heren van Wittem. Het complex bestond oorspronkelijk uit twee graanmolens. De molen op de rechter oever van de molentak werd in 1828 tot papiermolen verbouwd maar later toch weer als graanmolen in gebruik genomen. Het complex is nu eigendom van Natuurmonumenten.

Höfke

Ons dorp is rijk aan vakwerkbouw, van grote statige boerderijen tot kleine verscholen bakhuisjes. Het Höfke is een idyllische verzameling vakwerkgebouwen, vroeger gelegen aan de doorgaande weg naar Epen. Het heeft de status van “Beschermd dorpsgezicht” en is bekend van ansichtkaarten en kalenderfoto’s. Na de wegomlegging – het Höfke ligt nu aan een doodlopende weg – kijken we vanaf de doorgaande weg tegen de achterkant van dit buurtschap.

Uitgebreide informatie over vakwerk in Mechelen in een apart hoofdstuk.