De term “vakwerk” verwijst naar “werken in vakken” hetzij vierkant, rechthoekig of anderzijds. De vakken ontstaan door stijlen en regels en moeten gedicht worden met vlechtwerk, leem en stro. Het opmeten en in elkaar zetten van zo’n houten skelet verreist kennis en vakmanschap; ook dat is “vakwerk”.

Volgens het Van Dale Woordenboek wordt onder vakwerk verstaan: de manier van bouwen waarbij de wanden zijn samengesteld uit een geraamte van houten balken dat opgevuld wordt door een met leem bestreken vlechtwerk of met metselwerk.

De internetsite Wikipedia geeft een uitgebreidere omschrijving:

Vakwerk is een manier van bouwen om muren te maken, waarbij de dragende structuur uit houten balken bestaat. De stijlen (rechtopstaande balken) maken vaak ook deel uit van de gebintconstructie.

Doorsnede vakwerkbouw:
Oranje = gebint
Rood   = spanten, gordingen, dak en buitenmuren

Een gebint is een portaalvormige houten draagconstructie die bestaat uit twee of meer stijlen (ook staanders genoemd) die met elkaar verbonden zijn door één of meer horizontale gebintbalken. De verschillende gebinten zijn op hun beurt met elkaar verbonden door gebintplaten. De houten kolommen van het gebint zijn vaak op gemetselde stenen ‘stiepen’ gefundeerd. Vroeger gebruikte men daarvoor zwerfkeien. Het voordeel hiervan is dat de houten kolom minder gauw wegrot op de lemen ondergrond.

Op de gebinten staan de spanten (de balken die het dak dragen). De spanten kunnen veel vormen aannemen en verschillen per bouwwerk.

Het gebint werd meestal op de werkplaats van de timmerman gemaakt, zodat het gebint in losse onderdelen kon worden vervoerd naar de bouwplaats. Met behulp van merktekens in het hout werd daar het gebint weer in elkaar gezet en opgericht. Dit zware werk eiste veel mankracht, daarom hielpen veel inwoners van het dorp daarbij mee.

De invulling kan bestaan uit een vlechtwerk van tenen (twijgen) van wilg, eik of hazelaar dat bestreken is met een mengsel van stro en leem. Het vlechtwerk bestaat uit verticale houten staken waartussen horizontaal de tenen worden gevlochten.

In Nederland zien we oorspronkelijk vakwerk vooral terug in het Zuid-Limburgse Heuvelland waar het (hoewel de stijl anders is) aansluit op het Duitse en Belgische vakwerk. In de kleinere (van oorsprong agrarische) dorpen zijn veel boerderijen en woonhuizen gebouwd met het destijds goedkope en gemakkelijk verkrijgbare materiaal. Zij dateren meestal uit de 18e en 19e eeuw.